Hoe is de eerste wapenadjudant er gekomen? In zijn afscheidsspeech geeft van der Vloed daar een inkijk in.

Toen ik in begin 2000 na 4 jaar de opdracht afrondde om de gedragscode KMar te ontwikkelen en in te voeren was toch even de vraag wat moet je nu met hem”. Vervolgens kwam de vraag om wapenadjudant te worden. Wapenadjudant? Ik snapte nog net dat het niets met pistolen en karabijnen te maken had maar daar hield mijn kennis toch al gauw op. Na een oriëntatie periode heb ik gesolliciteerd en zowaar ik kwam er uit rollen. Toen op kennismaking bij de toenmalige BDM de generaal Neisingh. En nadat hij mij natuurlijk had gevraagd wat ik dacht te zullen gaan doen, vroeg ik hem: maar wat wilt dat ik ga doen, wat is mijn opdracht? Zijn antwoord was kort en bondig, overigens bleek achteraf een van zijn weinige kort en bondige uitspraken: Zet de onderofficieren weer op hun poten”.

In een vraaggesprek met de sprekende titel: “Ik ben niks en bemoei mij met alles” geeft van der Vloed aan wat zijn functie inhoud.

De wapenadjudant adviseert de BDM over zaken die de KMar onderofficieren en de Marechaussee aangaan en treedt op als hun vertegenwoordiger. Het gaat om de kwaliteit van die groepen en de verdere vorming. Ook is hij bedoeld voorzitter te zijn van het stafadjudantenoverleg en verricht hij representatieve taken.

Ik heb geen enkele bevoegdheid of sancties om iets af te dwingen. Van de zijkant laat ik mijn licht schijnen over zaken. Ik ben oog en oor”.

Wapenadjudant van der Vloed kreeg deze functie in een periode dat er sprake was van een gedevalueerd onderofficierskorps.  Dat was de achtergrond van de opmerking van de generaal C. Neisingh ( BDM 1999-2004).

Op de eerste nationale onderofficiersconferentie in Den Helder in september 2001 benoemd van der Vloed dit als volgt: “Vroeger had een onderofficier bij de Koninklijke Marechaussee een enorme maatschappelijke maar ook militaire status. Tegenwoordig zijn de status en functie-inhoud van de marechaussee 1, de wachtmeester en de adjudant, ergo de onderofficier uitgehold. De waarde van de onderofficier is gedevalueerd in de loop der jaren. Er zijn waardevolle en positieve collega’s die gefrustreerd het Wapen verlaten, althans oog krijgen voor het groene gras bij de buurman”.

Als grote opdracht ziet van der Vloed het ervoor zorgen dat de onderofficier zijn eigenwaarde weer terugkrijgt. Er leefde veel onvrede. Als hij ongeveer een jaar als wapenadjudant werkzaam noemt hij drie tendensen die steeds door hem worden herkend.

“Van alle tendensen die ik zo oppik zijn er drie die steeds weer terugkomen: het aanwijzingsbeleid voor uitzendingen, het functietoewijzingsbeleid en de kloof tussen de werkvloer en de leiding. Vooral dat laatste punt baart mij grote zorgen”.

 

Van de Vloed maakt ook een grote omslag mee in de wisseling van BDM. Het benoemen van een politieman in de persoon van Luitenant –Generaal M. Beuving (2004-2008) is een omslag die niet zonder gevolgen bleef.

In zijn afscheidsspeech benoemd van der Vloed dit: “ Wel dachten we een nieuwe BDM te krijgen, maar dat werd heel iemand anders. Het filosoferen was afgelopen, een gesprek met een open einde ingaan was voorbij. Als ik maandag iets tegen generaal Beuving zei en hij vond dat ook werd het de volgende dag in de Marechaussee Raad besloten. Wauw dat was nog eens lekker. Maar de andere kant was dat een dossier waar  twee jaar aan gewerkt was en bijna klaar, werd met diezelfde snelheid van tafel gehaald. Van een logge tanker werd de organisatie een snelle speedboot”.

 

Op de derde Nationale Onderofficiers Conferentie op 14 maart 2005 wordt uiteindelijk de krijgsmachtbrede beleidsvisie op de rol en positie van de onderofficier gepresenteerd. Van der Vloed aan het woord hierover in de uitgave van Markrant 2 april 2005.

Het is goed dat er nu een beleidsvisie ligt ten aanzien van de positie van de onderofficier, waar we elkaar op kunnen aanspreken en aan kunnen houden. Elk zichzelf respecterende marechaussee kan redelijk aangeven wat goed is voor zijn organisatie en de rol en positie van de onderofficier daarin. Als er een krijgsmachtdeel voor onderofficieren kan spreken, is dat wel de Koninklijke Marechaussee. Tot 1990 was er geen operationeel niveau te bedenken waar niet de onderofficier het volledig voor het zeggen had. Niet alleen in de uitvoering, mar ook als eindverantwoordelijk commandant. De brigadecommandant was een adjudant, bij wie de majoor districtscommandant zich netjes meldde. In de adjudant die adjudant zat en zit de samenballing van alle kennis en ervaring die binnen  de KMar opgedaan is. In de afgelopen 15 jaar dreigden we door te schieten naar de andere kant: de complete commandostructuur over te hevelen naar onervaren jonge officieren. En dan is het goed om krijgsmachtbreed gezamenlijk te gaan staan voor de rol en positie van de onderofficier in zijn domein: de operatie.

Van der Vloed eindigde zijn betoog in Markrant met de volgende opmerking: ”Ik daag de KMar uit om deze beleidsvisie breed te dragen en daarmee haar werkkapitaal weer breed in het zadel te zetten: namelijk de onderofficier”.

Uiteindelijk zal het zijn opvolger zijn de adjudant M. Dunnewind die deze beleidsvisie handen en voeten moet gaan geven binnen de KMar.

Op 1 oktober geeft van der Vloed, na 6 ½ jaar, de nestel over aan zijn opvolger over wie het het volgende zegt in zijn afscheidsspeech: “Marius aan jou deze uitdaging. Ik weet zeker dat je het beter gaat doen. Jij kijkt over de meesten heen, ik moest altijd tegen mensen opkijken. Bij het handen geven werd ik meestal vermorzeld, mar als jij een hand geeft kunnen ze beter eerst de ring aan de linkerhand schuiven. Jij kijkt strenger dan ik, mar je lacht harder dan ik. Allemaal eigenschappen die je hard nodig hebt.”

 

 

Documenten

afscheidsspeech

bijdrage Wapenadjudant integriteit met wijzigingen

Hoe overleef een reorganisatie NCO2006

eigenwaarde oo MARKRANT