De instelling van de Krijgsmachtadjudant
Rond kerst 1995 gaf de toenmalige CDS Van den Breemen aan adjudant R.E.V. Clausen in zijn bekende laagdrempelige bewoordingen het volgende aan: “Ik wil dat je voor mij komt werken, joh!” De vraag werd beantwoord met een wedervraag: “Voor ik hierop inga, wil ik eerst weten wat mijn taak wordt.”
Als reden voor het benaderen van adjudant Clausen geeft deze het volgende aan: “Wij hebben elkaar ontmoet en diverse malen uitgebreid gesproken tijdens het opwerken van 42 BLJ voor de uitzending naar Bosnië, IFOR1. Tijdens zijn bezoeken richtte de CDS zich met name op de Bataljonscommandant. Hierop heb ik generaal Van den Breemen aangesproken op het missen van een aanspreekpunt binnen zijn persoonlijke staf, voor onderofficieren. Blijkbaar heeft hem dat tot denken gezet, waarop hij op 1 januari 1996 mij in Bosnië heeft gevraagd om als Krijgsmachtadjudant voor hem te komen werken.”
Een en ander resulteerde erin dat op 1 september 1996 de eerste Krijgsmachtadjudant aantrad. Van enig ceremonieel was volgens Clausen geen sprake bij zijn aanstelling.
Een onderofficier op Plein 4, die de schakel zou zijn tussen de CDS en de onderofficieren en manschappen. Clausen: “ Ik ben op bezoek gegaan bij de onderdelen en gaan luisteren”.
In een interview aan het begin van zijn functie als Krijgsmachtadjudant, geeft adjudant Clausen aan dat er in het begin veel misverstanden waren over zijn functie. Er waren militairen die hem als breekijzer wilden gebruiken om hiërarchische lijnen te doorbreken. Hij gaf duidelijk aan geen individuele vraagstukken op te gaan lossen.
Al kort na zijn aantreden gaf adjudant Clausen aan dat de “eenmanszaak” die hij mocht runnen een te zware belasting was. Het goed kunnen vertegenwoordigen van alle militairen beneden de rang van tweede luitenant/luitenant ter zee 3e klas was een te grote taakstelling. Hij bepleitte dan ook de instelling van krijgsmachtdeeladjudanten.
De discussie rond het instellen van de krijgsmachtdeeladjudanten ging vooral, zo geeft hij aan, om het arbeidsvoorwaardelijke. Na het uitvoeren van een functieanalyse bleek dat de functiewaardering uitkwam op officiersniveau. Het verbinden van een officiersrang aan de functie van krijgsmacht- of krijgsmachtdeeladjudant zou betekenen dat de onderofficieren hem niet meer als een van hen zouden beschouwen. Om te zorgen dat collegae onderofficieren beloond zouden worden voor hetgeen zij qua functiezwaarte presenteren, pleitte Clausen voor het instellen van een financiële compensatie op gelijkwaardig niveau. Clausen verwachtte dat de krijgsmachtdeeladjudanten er snel zouden komen, mits de Marine en Marechaussee hun terughoudendheid zouden laten varen.
Als reden voor deze terughoudendheid gaf Clausen aan dat onderofficieren van de genoemde krijgsmachtdelen per traditie minder ruimte van hogerhand genieten dan de collega’s van de land- en luchtmacht. Er bestaat in deze krijgsmachtdelen van oudsher een grote scheiding tussen officieren en onderofficieren (Legerkoerier).
Een van de zaken waar de net benoemde Krijgsmachtadjudant zich mee bezig ging houden, was de verdere ontwikkeling van de beleidsnotitie over de positie van de onderofficier krijgsmachtbreed. In dit hele proces van positieverbetering van de onderofficier had de Koninklijke Landmacht een voortrekkersrol. Interessante vraag hierbij is wat hier oorzaken van zouden kunnen zijn.
Een niet te verwaarlozen punt is dat ook de Krijgsmachtadjudant van de Koninklijke Landmacht was en dat hij dus de organisatie van binnen uit kende.