In een interview kort na zijn aantreden gaf Nieuwenhuis zijn visie op de beleidsvisie “Aan de basis van een adequaat defensieapparaat, de onderofficier in de krijgsmacht”.

Hij zegt hierover het volgende: “De onderofficier wordt gezien als de ruggengraat van de organisatie maar met alleen een ruggengraat kom je niet ver. De interactie en communicatie met het hoofd ( de officier) en het lichaam ( de soldaat) zorgt ervoor dat de organisatie als geheel goed functioneert”.

De belangrijkste activiteit van de Krijgsmachtadjudant was volgens Nieuwenhuis de betrokkenen in dit proces een spiegel voorhouden. Hij droeg de verantwoordelijkheid om problemen aan te kaarten en op te lossen door de juiste personen in de lijn aan te spreken. “Maar manschappen, onderofficieren en officieren dragen allereerst zelf de verantwoordelijkheid om eventuele problemen binnen de eigen eenheid aan te pakken”.

Waar Nieuwenhuis in vorige functies snel resultaat zag, geeft hij in het interview aan dat in deze functie succes moeilijker meetbaar is. “Het is niet belangrijk persoonlijke successen te claimen, maar wel dat de organisatie als geheel goed functioneert en dat iedereen, ongeacht zijn rang, zijn eigen verantwoordelijkheden kent en draagt”.

 In een vraaggesprek in het blad De Onderofficier liet Nieuwenhuis zich lovend uit over de voortrekkersrol die het onderofficierenkorps van de Landmacht de afgelopen tijd is blijven vervullen. Hij gaf aan: ”Het gegeven dat onderofficieren van de KL hun positie en rol hebben weten te verankeren in een helder afgebakend domein, heeft een positieve uitwerking op de andere krijgsmachtdelen die de uitgezette koers dan ook omarmen. Sterker nog, ook internationaal zie ik navolging van wat in de Beleidsvisie Onderofficieren is vastgelegd”.

Toen hij in het bovengenoemde vraaggesprek terugkeek, gaf hij aan: ”Tijdens de diverse onderofficiersconferenties heb ik telkens gezien dat na een half uurtje aftasten de mensen uit de verschillende krijgsmachtdelen elkaar al snel vinden in overeenkomsten die zij op allerlei vlakken hebben.” Hij gaf aan dat het naar zijn inschatting nog wel tot 2020 zal duren voor dat er sprake is van een groot krijgsmachtbreed onderofficierskorps. Als voornaamste hindernis zag hij dan de rangharmonisatie. “De korporaals van de marine zijn in feite onderofficieren. Werken zij binnen de marine dan is dat geen probleem, maar gaan zij daarbuiten aan de slag dan geeft dat meteen een vertekend beeld. (…) Een ander nog te nemen obstakel is de gelijkheid in functiewaarderingen en de status van de functies. De basis moet daarin voor de hele krijgsmacht gelijk zijn. De realiteit is echter dat niets op zichzelf staat en iedere beslissing van invloed is op tal van andere zaken, vandaar 2020”.

Op 7 mei 2010 mocht Nieuwenhuis zijn functie overdragen aan adjudant van het Wapen der Marechaussee M. Dunnewind. Vertrekkend Krijgsmachtadjudant Nieuwenhuis kreeg, voor zijn bijzondere inzet, uit handen van de Commandant der Strijdkrachten een Koninklijke onderscheiding: Ridder in de Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden.